In de Sector Milieu & Industrie van Brandweer Nederland is aan dynamiek geen gebrek. De invoering van de Omgevingswet vraagt veel energie van specialisten industriële veiligheid en milieu-adviseurs in het brandweerdomein. Tegelijk loopt ook de evaluatie van de herziening van de PGS-reeks naar PGS-nieuwe stijl, terwijl volop nieuwe PGS-documenten in ontwikkeling zijn. De druk in de Sector is hoog, waardoor het voor de samenwerkende veiligheidsregio’s belangrijk is om te beschikken over voldoende gekwalificeerde deskundigen op de specialisatie industriële veiligheid.
De PGS-reeks is onderdeel van het werkpakket van de Sector Milieu en Industrie. “Het is een niche-sector, waarin niet veel mensen werkzaam zijn”, schetst Geerlof Bijsterbosch, voorzitter van de Sector Milieu & Industrie en lid van de Programmaraad PGS. “Daarom moeten we met de beschikbare menskracht continu scherp zijn om geen belangrijke dingen te missen in de vele PGS-dossiers die we in behandeling hebben. Onze belangrijkste focus in deze dossiers is het waarborgen van een veilige brandweerinzet en van de omgevingsveiligheid.”
Een belangrijk actueel thema voor de Programmaraad is de evaluatie van de vernieuwing van de PGS-reeks in het licht van de aanstaande Omgevingswet. De PGS’en met de daarin beschreven best beschikbare technieken (BBT) worden straks vanuit de Omgevingswet/Besluit activiteiten leefomgeving aangestuurd en krijgen daarmee een nog meer dwingend (wettelijk) karakter. Scenario’s zijn ingevoerd als onderbouwing voor geëiste veiligheidsmaatregelen in de PGS-documenten. De oorspronkelijke bedoeling was dat de PGS’en daardoor praktischer toepasbaar zouden worden. Volgens Bijsterbosch is die opzet niet helemaal geslaagd en zijn veel PGS’en als gevolg van de herziening juist te theoretisch en te omvangrijk geworden. Uit de evaluatie is gebleken dat verbeteringen gewenst zijn op het gebied van bruikbaarheid, status, risicobenadering, proces & differentiatie en de governance.
Een goed voorbeeld van een verbeterproces is volgens Bijsterbosch de PGS-15 voor opslagloodsen. “Het is nog niet gelukt om de PGS-15 goed om te zetten naar de nieuwe stijl; het document is te dik en te moeilijk, waardoor adviseurs en specialisten IV er in de praktijk niet goed mee overweg kunnen. We kiezen daarom nu voor een nieuwe benadering. Daarom heeft dit document voorlopig de status van ‘interim-PGS’.”
Maar er speelt meer op PGS-gebied. Zo is binnen de Sector Milieu & Industrie en de Programmaraad PGS de impact van de energietransitie duidelijk merkbaar, waarbij we regelmatig worden ingehaald door de praktijk. “Meerdere PGS-documenten in ontwikkeling hebben een relatie met alternatieve brandstoffen en nieuwe energiebronnen. Zo werken we aan de PGS 33-1 en 33-2 voor LNG. Die hebben betrekking op respectievelijk tankstations voor LNG en op laden en lossen van LNG bij bufferstations voor de scheepvaart. Voorts is er de PGS-35 voor waterstoftankstations. Voor dit document doen we nog volop studie naar mogelijke effecten van incidenten met waterstof. Die kennen we nog onvoldoende omdat er nog vrijwel geen casuïstiek is van incidenten met waterstoftankstations. Waterstoftankstations zijn er in verschillende uitvoeringen, bemand of onbemand, mobiel of vast, met waterstof in vloeibare of vaste vorm en installaties met een vaste of mobiele opslagbuffer. Deze verschillen zijn van belang voor de beschrijving van de risico’s.
Ook de PGS-38, die in de ontwerpfase zit, heeft een link met de energietransitie. Die richt zich op tankstations met ‘multifuels’. Bijsterbosch: “We buigen ons onder meer over de vraag welke veiligheidseisen we moeten verbinden aan stations die naast de klassieke brandstoffen ook alternatieve brandstoffen verkopen. Om de veiligheid integraal te waarborgen moeten we ervoor waken dat wanneer bij een incident met bijvoorbeeld LNG de noodknop wordt ingedrukt en de toevoer stopt, een pomp verderop de levering van CNG of waterstof niet gewoon doorgaat.”
De programmaraad heeft bij het opstellen van de PGS’en en het vaststellen van veiligheidseisen voor de toepassingsgebieden ook oog voor een solide test- en inspectiebeleid voor brandbeveiligingssystemen. In het bijzonder voor brandblusinstallaties. Dat speelt bijvoorbeeld bij de PGS-37 1 en 2 voor opslag van accu’s/batterijen en energie opslagsystemen (EOS). Welke preventieve maatregelen en blussystemen mogen voor die toepassingen worden geëist? En hoe kan worden vastgesteld of ze geschikt zijn voor het beoogde doel? En wat is dat doel: brandbeheersing of blussen?
Bijsterbosch: “Of een blussysteem voor een bepaalde risicosituatie adequaat is, moet vooraf worden vastgesteld met betrouwbare praktijktesten. Vervolgens dienen de blussystemen ook volgens het vastgestelde CCV-inspectieschema te worden geïnspecteerd. Goede test- en inspectieprotocollen moeten de veiligheid van de betreffende installatie of activiteit waarborgen. Dat is van belang voor de omgeving, maar ook voor de eigenaar van de installatie. Die moet erop kunnen vertrouwen dat het systeem dat hij heeft aangeschaft en dat een forse investering is, in noodsituaties doet wat ervan wordt verwacht.”
Volgens Bijsterbosch moeten de veiligheidsregio’s bij inspecties goed in het oog houden of een brandblusinstallatie op de juiste grondslagen is gebaseerd. Hij becijfert dat van de 450 PGS 15-inrichtingen met automatische blusinstallaties slechts tien procent is geïnspecteerd op basis van het CCV-schema voor PGS 15. “Voor de andere inrichtingen is kennelijk een ander inspectieschema gebruikt. Als experts binnen de Sector Milieu & Industrie zijn we van mening dat een inspectieschema volgens het bouwbesluit niet geschikt is om blusinstallaties op locaties met hoge industriële brandrisico’s te inspecteren. Daarvoor zijn de installaties te specifiek. Er moet een degelijk uitgangspuntendocument liggen als basis voor het ontwerp en de realisatie van de installaties. Alleen dan heb je zekerheid dat de installatie goed is afgestemd op het feitelijk brandrisico. Dit voorbeeld maakt duidelijk met welke vraagstukken we in de Sector Milieu en Industrie te maken hebben.”