De olie-industrie is op haar retour, maar van haar erfenis zijn we nog niet af. Vervuiling en restrictieve regelgeving die achterblijven, vormen een gevaar en bemoeilijken de energietransitie, constateert Stephan Hauser in zijn promotieonderzoek. De oplossing kunnen we niet aan de politiek overlaten, gezien de vele banden met de olie-industrie.
Petrochemische installaties roken nog overal in het Rotterdamse havengebied, maar dat beeld verdwijnt in kleinere Europese havens snel. Steeds meer raffinaderijen en olieopslagplaatsen worden afgebroken, een geschiedenis van 150 jaar industriële activiteit lijkt als sneeuw voor de zon te verdwijnen. “Rotterdam en Antwerpen zijn de last men standing”, vertelt Hauser, die jurist is in milieuwetgeving. “Elders in Europa gaan installaties dicht of worden verplaatst naar productielocaties.”
De twee olieraffinaderijen in het Noord-Franse Duinkerken zijn al dicht en de sloop is begonnen. Het staal dat moet worden verwijderd is gelijk aan vijf maal het gewicht van de Eiffel toren. Duinkerk is sowieso een bijzonder geval, want in archieven ontdekte Hauser dat een stuk of twintig sites van de olie-industrie spoorloos zijn verdwenen. Waarschijnlijk zijn ze in de Tweede Wereldoorlog verwoest, maar de grond is nooit gereinigd. Stadsbewoners hebben tegenwoordig hun groentetuintjes op deze zwaar verontreinigde locaties. Sommige studies suggereren dat hoge kankercijfers in deze gebieden daaraan mogelijk gerelateerd zijn.
De sporen van verdwenen productielocaties zijn ook te vinden in steden die niet door oorlogsgeweld zijn getroffen. Sinds het ontstaan van de olie-industrie rond 1860 groeide het besef dat verwerking en opslag van olieproducten gevaarlijk en vies is, waardoor er veel verplaatsingen zijn geweest. Regelgeving werd aangescherpt en installaties naar de randen van steden gedwongen of er buiten. “Wetgeving ten aanzien van de olie-industrie is gedreven door de rampen”, zegt Hauser. “Maar door hun enorme politieke en financiële macht zijn oliemaatschappijen erin geslaagd deze dusdanig te vormen dat ze heel moeilijk is te veranderen. Obstakels voor hun ontwikkeling accepteerden ze niet.”
Het is volgens hem te zien in de extreme complexiteit van regelgeving of juist in het gebrek aan precisie daarin. In sommige wetgeving is bijvoorbeeld opgenomen dat de overheid in voorkomende gevallen bepaalt wanneer een restrictie opgaat. In de praktijk komen oliebedrijven daarmee vaak goed weg, omdat een gemeente graag een grote werkgever als Shell of Total binnen de stadsgrenzen heeft. “Het maakt het niet alleen lastiger om oliemaatschappijen verantwoordelijk te stellen voor vervuiling”, zegt Hauser. “Beslissingen van wetgevers uit het verleden bemoeilijken nu ook de energietransitie.”
In zijn promotieonderzoek ‘The Oil is Dying? Long live its “Heritage”!’ constateert hij dat oliemaatschappijen vergroeningsbeleid bewust traineren. Ze begrijpen best dat het fossiele tijdperk ten einde loopt, maar de overgang willen ze zo pijnloos mogelijk laten verlopen. Weliswaar is de olielobby bij het sluiten van klimaatakkoorden meestal sterk vertegenwoordigd. “Maar dat doen ze niet om het vergroeningsproces te versnellen. Integendeel, ze wisten in de jaren zeventig al dat ze klimaatverandering veroorzaakten”, zegt Hauser. “De reden waarom het hen lukt de vergroening te hinderen, ligt besloten in de ontstaansgeschiedenis van de regelgeving.”
De manier waarop de olie-industrie haar invloed gebruikt en wetgeving beïnvloedt lijkt op de manier waarop de chemische industrie dat drie eeuwen geleden al deed. Toen in 1794 de Parijse Grenelle munitiefabriek ontplofte, met meer dan duizend doden als gevolg, gebruikte de fabriekseigenaar zijn invloed om te voorkomen dat zijn industrie in de nieuwe wetgeving werd genoemd. Hoe hij dat kon? Hij was zelf de minister die erover ging.
In de huidige tijd zien we in regeringen ook mensen met banden met de olie-industrie. Gaan die zorgen voor heldere nieuwe wetgeving op dit terrein? Nee, denkt Hauser. “Ik pleit voor oprichting van nationale agentschappen, onafhankelijk van de overheid, die langetermijnbeleid gaan vaststellen. Anders zal de olie-industrie nog decennialang innovaties en milieuregelgeving tegenhouden.”
Samenvatting proefschrift
Olie is een gevaarlijk product. Het vervoer, de opslag en de raffinage ervan brengen talrijke milieu- en gezondheidsproblemen met zich mee en lokale, nationale en Europese regelgevers hebben sinds het begin van de industriële olieboringen in de jaren 1860 maatregelen genomen om de olie in de omgeving te vestigen. De belangrijkste leiders van de olie-industrie in Noordwest-Europa, en daarbuiten, hebben ook als beleidsmakers gefungeerd en ernaar gestreefd de wettelijke beperkingen (decreten, wetten, belastingen) zo beperkt mogelijk te houden om te voorkomen dat er hindernissen zouden ontstaan voor de ontwikkeling van hun industrie. Dit proces heeft geleid tot een schrijnend gebrek aan anticipatie bij het ontwerpen van regels en stedelijke ruimten. De overheid stelde beperkte kaders voor de olie-industrie en schreef in algemene termen regels uit ter bescherming van deze strategische industrie.
Vandaag de dag beperken de vervuiling en de risico’s die oliemaatschappijen met zich meebrengen de mogelijkheden voor toekomstig hergebruik van industrieterreinen, en er is op wetgevend niveau weinig gedaan om de transformatie van oliegebieden in goede banen te leiden. Aan de hand van het geval van havensteden zoals Duinkerken, in Frankrijk, die de afgelopen 150 jaar zijn ontstaan als oliehavens voor hun respectievelijke landen, onderzoekt deze dissertatie het ontstaan en de toepassing van ruimtelijke en milieuregelgeving samen met de uitbreiding van de olie-industrie. Het doel is te wijzen op de noodzaak om van het huidige reactieve proces van verbetering van wettelijke kaders na een ramp over te stappen op de ontwikkeling van anticiperende maatregelen bij de transformatie van het olie-erfgoed.
Meer informatie
Het volledige proefschrift is hier te vinden.
Lees meer over het PortCityFutures project.