Vergeleken met een jaar geleden komt de uitvoering van het Nederlands klimaatbeleid op stoom. De 2030 doelstellingen voor de industrie, die een belangrijke bijdrage moet leveren, komen in beeld door enerzijds de nationale CO2-heffing en anderzijds de SDE++ stimuleringsverbreding. Dat blijkt uit de Klimaat- en Energieverkenning 2021 (KEV) van het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) en een aantal onderzoeksinstellingen, die onlangs is gepubliceerd. VEMW vindt de vaststellingen van PBL na eerste lezing bemoedigend, en ziet net als PBL nog veel onzekerheden. De productie van hernieuwbare energie, de benodigde infrastructuur om de veranderende vraag en het aanbod te koppelen, en het ondersteunende instrumentarium behoeven meer daadkracht.
Klimaat- en Energie Verkenning (KEV)
De KEV wordt samen met de Klimaatnota, de Monitor Klimaatbeleid en het advies van de Raad van de State over de Klimaatnota aan de Tweede Kamer gestuurd. Deze documenten vormen de tweede beoordeling van het gevoerde klimaatbeleid volgens de borgingscyclus van de Klimaatwet.
In de KEV worden de ontwikkelingen van de broeikasgasemissies en het energiesysteem (energiebesparing, hernieuwbare energie) in Nederland geschetst. Daarbij licht het PBL ook toe wat de op 1 mei 2021 bekende, openbare bijdrage van het nationale klimaat- en energiebeleid aan die ontwikkelingen is, en houden de onderzoekers rekening met relevante ontwikkelingen binnen andere beleidsthema’s en ontwikkelingen buiten Nederland.
Aanleiding voor dit rapport is de Klimaatwet (mei 2019). Deze biedt een kader voor de ontwikkeling van het beleid waarmee het kabinet de broeikasgasemissies in Nederland wil terugdringen tot een niveau dat in 2050 95 procent lager ligt dan in 1990, met een streefdoel van 49 procent reductie in 2030. In 2019 kwam ook het Klimaatakkoord tot stand waarmee het kabinet invulling gaf aan het doel voor 2030. De focus van de KEV ligt daarmee op de periode tot 2030.
Emissiereductie doelen
Uitgaande van het concrete vastgestelde en voorgenomen beleid zullen de emissies in 2030 naar verwachting gedaald zijn met 38-48 procent t.o.v. 1990 Dat is 1-11 procent (3-25 Mton) onder het streefdoel van 49 procent emissiereductie. De bandbreedte ligt hoger dan een jaar geleden (KEV 2020: 30-40 procent), onder meer – volgens het PBL – door invoering van de CO₂-heffing in de industrie (‘stok’) in combinatie met de verbrede SDE++-regeling (‘wortel’).
De CO₂-heffing legt een minimumprijs van 30 (2021) – 125 euro/ton (2030) op aan industriële bedrijven onder het ETS voor de uitstoot van broeikasgassen. Volgens de KEV levert dit een reductie op van 9-16 Mton in 2030 op, waarvan 5-11 Mton gerealiseerd wordt door CCS, 2-4 Mton door elektrificatie en 1-2 Mton door energiebesparing. Flankerend aan de heffing dekt de SDE++ de onrendabele top van emissiereductieprojecten. Voor ETS-bedrijven zijn dit de meerkosten ten opzichte van de EU-ETS CO₂-prijs. Voor niet-hernieuwbare reductieopties in de industrie geldt een maximum aan de SDE++-kasuitgaven van 550 mln euro per jaar in 2030.
De aanscherping van het EU-ETS en de hogere CO₂-prijzen (> 60 euro/ton) leiden volgens het PBL waarschijnlijk niet tot substantiële extra emissiereducties tot en met 2030 in Nederland.
Gelet op de restopgave van 3-25 Mton CO₂-eq in 2030, de beperkte bijdrage van het geagendeerde beleid en een nog onduidelijke bijdrage van de klimaatmaatregelen uit de Miljoenennota 2022 en de Fit for 55-voorstellen, is duidelijk dat Nederland de komende jaren voor een forse opgave staat.
Uit de KEV 2021 volgt dat de emissiereductiedoelen voor de non-ETS sectoren, waaronder naast de mobiliteit en de landbouw de kleinere niet-energie-intensieve industrie en de (zakelijk) gebouwde omgeving, bereikt worden. Het huidige cumulatieve EU Effort Sharing Regulation (ESR) doel van 903 Mton CO₂-eq voor de periode 2021-2030 is binnen bereik volgens het vastgestelde en voorgenomen beleid. Deze cumulatieve raming voor de ESR-sectoren valt in deze KEV circa 36 Mton lager uit dan in de KEV 2020. Als onderdeel van het Fit for 55-pakket stelt de Europese Commissie voor om de Nederlandse ESR-reductieopgave te verhogen van 36 naar 48 procent in 2030 (t.o.v. 2005). Dat betekent een extra emissiereductie opgave van zo’n 15 Mton CO₂-eq in de ESR-sectoren in 2030.
Energiebesparing
De Europese Energy Efficiency Directive (EED) verplicht Nederland ertoe om met gespecificeerde nationale besparingsmaatregelen cumulatief over de periode 2021-2030 zo’n 924 PJ finale energiebesparing te realiseren. Dit doel ligt, uitgaande van vastgesteld en voorgenomen beleid, binnen de door de KEV geraamde bandbreedte van 814-994 PJ. Het fit-for-55 pakket kan echter een additionele opgave van 400 PJ leiden, hetgeen extra besparingsmaatregelen noodzakelijk zou maken.
Hernieuwbare energie
Het aandeel hernieuwbare energie stijgt volgens het vastgestelde en voorgenomen beleid van iets meer dan 11 procent in 2020 naar ruim 16 procent in 2023, circa 20 procent in 2025 en 26 [23-28] procent in 2030. Het doel uit het Energieakkoord van 16 procent hernieuwbare energie in 2023 blijft daarmee, net als in de KEV 2020, in beeld. Ook voor wat betreft de Europese indicatieve doelen voor ons land, zijnde 19,6 procent in 2025 en 27,0 procent in 2030. Het aandeel hernieuwbare elektriciteit stijgt van circa 26 procent in 2020 naar circa 75 procent in 2030. Over het aandeel hernieuwbare warmte, dat in deze periode van 8 naar 12 procent stijgt, is PBL een stuk somberder.
De Europese Commissie ziet in het kader van Fit for 55 een aandeel hernieuwbare energie van 36 procent in Nederland als kostenefficiënte bijdrage in 2030. Gezien het in deze KEV verwachte aandeel van 26 [23-28] procent in 2030 blijft dan een aanzienlijke extra opgave over.
Onzekerheden
Algemeen directeur Hans Grünfeld van VEMW: “na eerste lezing kunnen we vaststellen dat het emissiereductieproces, gericht op het realiseren van de ambitieuze 2030-doelen, op stoom komt. De bijdrage van de industrie aan dat proces is cruciaal. De industrie zet belangrijke stappen om haar aandeel hierin te realiseren, en het is goed te zien dat dit in de cijfers van de PBL-rekenmeesters terugkomt. Het PBL constateert tegelijkertijd dat de onzekerheden groot zijn. En dan gaat het met name om het tijdig realiseren van een aanbod aan duurzaam geproduceerde energie en de benodigde infrastructuur om dat aanbod doeltreffend en doelmatig te koppelen aan het energiegebruik. Met lange doorlooptijden van infrastructurele projecten en vergunningstrajecten met landschappelijke inpassing en stikstofproblematiek. Ook is er onzekerheid ten aanzien van de toereikendheid van ondersteuning voor projecten in de industrie. Een concretisering van plannen en versnelling van uitvoering zijn ons inziens zeer noodzakelijk en behoeven vooral meer daadkracht!”